De beplanting was voorheen massief en somber, doordat er veel hoge, wintergroene heesters stonden. In het ontwerp is een basis gemaakt van wintergroene bodembedekker (o.a. Acana, Asarum, Helleborus, Festuca, Rubus), met ijle, niet wintergroene planten er uit stekend (o.a. Verbascum, Aconitum), dus eigenlijk omgekeerd van vroegere situatie, waarmee het weliswaar een wintergroene tuin is, maar licht en transparant.
Daarbovenuit zijn verspringende massa’s geplant, als coulissen, om het achterterras deels aan zicht te onttrekken en zo in de kleine tuin toch nog een verrassingseffect te sorteren. Het pièce de résistance zijn 2 grote, meerstemmige wintergroene eiken (Quercus ilex), die de achterwand aan het zicht onttrekken. Vervolgens zijn er 4 rijen van hoge ijle pluimen met winterskelet als coulissen voor dieptewerking. Hoge grassen tegen de achterwand en de schuur (Miscanthus, Calamagrostis), in het middenbed en voor de zijwand wat lager en fijner (Deschampsia, Panicum).
Weelderige klimplanten (Rosa helenae, Wisteria, Aristilochia) bedekken de wanden.